woensdag 16 januari 2013

Elsschot


Een ontgoocheling

   Eindelijk werd De Keizer neergelaten in zijn kuil en Kareltje moest het eerste schopje aarde werpen. Zijn oom fluisterde hem iets in het oor waarop de jongen: 'Rust zacht lieve vader' zei en óók even aan 't huilen ging.
   Nadat de familieleden en de voornaamste personaliteiten op hun beurt een beetje aarde op de kist hadden geworpen traden de doodgravers naar voren die met grote schoppen in een oogwenk een einde aan de zaak maakten.
   Toen Kareltje thuiskwam, ontmoette hij bij de deur mijnheer Willemsen, een oude man, die al vóór De Keizers aftreden geen lid meer was van de Lustige Whistspelers.
   Kareltje kende hem uit de tijd toen hij 's zondags 's ochtends nog met zijn vader mee mocht gaan. Willemsen was nu bijziend en sukkelachtig en ging bijna nooit meer uit. Hij keek Kareltje goed aan en gaf hem een pats op de schouder.
   'Verduiveld, daar heb je onze advocaat. Jongens, jongens, wat ben jij groot geworden. En hoe gaat het op de school?'
   'Op school, mijnheer Willemsen?'
   'Mooi zo. Dat doet me genoegen.'
   Met zijn rode zakdoek wreef hij het water uit zijn versleten ogen en maakte toen de glazen van zijn bril schoon.
   'Complimenten aan je vader,' en rochelend wandelde hij verder.
   Onthutst keek Kareltje hem na, totdat hij tussen een paar auto's en een brouwerswagen weggezeild was.
   Toen ging hij naar binnen.
   Reeds in de gang, waar hij zijn nieuwe hoedje onachtzaam aan de kapstok hing, werd hij de heerlijke lucht van gebraden vlees gewaar.
   'Loop eens om een kilo zout,' stotterde moeder, hem een doosje lucifers toereikend.
   'Moet ik daarmee betalen?' vroeg hij.
   'Och,' zei moeder wrevelig.
   Zij zocht een tijd, vond toen een stapeltje geld op de schoorsteen en gaf het hem, zonder te tellen.
   'Mijnheer Dubois heeft het mooist gesproken, moeder,' rapporteerde hij, voor hij de keuken verliet.
   'Is 't waar, jongen?'
   En toen Kareltje haar aankeek, omdat zij zo raar praatte, zag hij dat zij met neergetrokken mondhoeken wenend de soep proefde.

Antwerpen, 1914


(Behalve een beroemde slotzin heeft dit boek ook een beroemde openingszin. 'De Keizer was sigarenfabrikant.')