dinsdag 22 oktober 2013

Louis Couperus


Een schotel edelstenen (2)

Toch zag Gordanius lachend neer op zijn cliënten, wier vingers er grabbelden naar de parelen en juwelen. Ook vis en truffels waren, in stee van met witte peper overpoederd met gestampte parelen, en dát vonden de cliënten gek. Goed, lekker eten dorst eigenlijk niemand, maar te meer bogen de dansende deernen de zilveren wijnvazen, want algemeen werd de rozewijn heerlijk gevonden, zoals Antoninus die mengen deed met hars, munt en polei. Een aardigheid, die Antoninus naar de banketten van zijn oom Geta volgde, was te geven een ris van gerechten, wier namen alle met dezelfde letter aanvingen, zodat ditmaal voorgediend werden: pisces, perna, porcellus, pullus, perdix, pavus, - vis, paté ["poot"; ham!] en varkensvlees ["varkentje"; de porseleinschelp!], kip [kuiken], patrijs en pauwgebraad - maar men wantrouwde alle gerechten: de paté [de ham dus] was van hout en geschilderd; de patrijs, onder zijn vlerken en veren, verborg wel eens een vleermuis, die opvloog; het pauwgebraad was echter een weelde zo dol, dat allen uitkeken naar de immense schalen, hoog getorst, waarop lagen vier pauwen, waaierstaart, met juwelen ogen en kroontjes van juweel, omringd door papegaai- en flamingo-hersenen, kopjes van lijsters en kievitseieren. Dan had men eindelijk iets te eten, dat heerlijk was - zo tenminste de schotels niet voorbij werden gedragen en slechts een tafelkleed werd uitgespreid voor de verbaasde gasten, waarop in kunstig stikwerk met levendige kleuren het pauwgebraad was geborduurd.