zaterdag 27 december 2014

Atjeh (4 en laatste)



De Atjeh oorlog


Aflevering 1 zie hier (alle links hier in een nieuw venster)


Halverwege Uak en het Leuser-gebergte

Af en toe de resten van een overwoekerd dorpje, een meter of 100, 200 van de weg. Je herkent het vooral aan verwilderde bananen-bomen tussen de rest van de vegetatie.
Een keurig onderhouden kazerne-complex in Nederlands-koloniale stijl. Geen mens te bekennen maar geen grassprietje op de enorme appèl-plaats.

Verderop langs de weg fel oranje bramen. Geïmporteerd, en in het duister oranje geworden. Zwart-witte eenden in een rivier, ook geïmporteerd. Vleesetende planten, de soort met die bekertjes met een klepje erboven. Enorme spinnen. Verder links oerwoud, rechts oerwoud. De keurig onderhouden weg lijkt een tunnel.

Ook overdag durft mijn escorte de auto niet uit. "Harimau!", tijger. Ze pissen door het raam en poepen door de half open deur. Als ik rondloop om foto´s te maken zitten ze angstig te kijken.

Ik ga het oerwoud in. Nee, ik worstel me er binnen. Na elke stap is het donkerder. Na nog geen drie meter ben ik de weg kwijt. Ik weet niet meer wat voor of achter is, zo kriskras moet ik me tussen de takken en lianen wringen. Een oorverdovend lawaai. Geschreeuw van vogels en apen, gegil zo lijkt het wel van insecten. Verend lopend over planten en humus realiseer ik me dat ik niet eens meer kan voelen of het omhoog of omlaag gaat. Er is geen enkele oriëntatie mogelijk, er is alleen een ongelofelijk lawaai en het is aardedonker. Ik word tegengehouden of juist weggedrukt door de vegetatie. Een ziekmakende kamferlucht. Paniek.

Later, hoog in de bergen, is het koel. Dun vreemd naaldhout en prachtige uitzichten. Vreemde perfect-bolle bergen. Karst? Kilometers lager kronkelt en glinstert de Leuser. Van de vijf kaarten die ik bij me heb klopt er niet een.
Als het donker begint te worden stoppen we om te overnachten. Er schiet een groot bruin varkensachtig dier voorbij, een soort tapir. We hebben tijd verloren omdat na de grens met Zuidwest Atjeh de bruggen bijna allemaal half ingestort zijn. Wij staan aan de overkant en trekken de auto er met de lier over.

´s Nachts een enorme schok. Een kortsluiting in de hersenen. De eeuwigheid! In dat begrip binnentreden. Een flits. "Eeuwig!" Een enorm schrikken maar met een even grote aantrekkingskracht. Een kleine dood. Een hersen-orgasme. Een ZX 81 zo programmeren dat hij een niet bestaande geheugenplaats gaat zoeken. Je moest het doen met je hand aan de stekker.





Blangkedjeren, Zuidwest Atjeh

Een dorpje in de zon, het eerste sinds Uak. Ik heb het eerder vanuit de bergen aan de Leuser zien liggen. Een klein dorpje aan het water, tussen tuintjes en plantages. Met de boulevard langs het water lijkt het een 19e eeuws uitgestorven badplaatsje. Islamitisch, dus uiterst proper. Serener kan het niet. Maar ik moest zonodig verder en mijn escorte wilde ook wel. Zij voor de hoeren en de drank, ik enkel voor de drank. Een duizelingwekkende afdaling langs een ravijn in de invallende duisternis; een kleine kilometer lager stroomt weer een rivier. Een weg juist breed genoeg voor een auto, maar in bochten af en toe een tegenligger. We zijn weer in de beschaving.

We overnachten in Kabandjahé, de hel vergeleken met Blankedjeren. Bataks. Stank, stof, bromfietsen, lawaai, geschreeuw, varkens. Een logement. Mijn escorte gaat het dorp in. Ik zit in het kamertje dat als zitkamer dient. De eigenaresse brengt blikjes lauw bier. Als de nacht valt leggen haar twee personeelsleden, twee mooie meiden van een jaar of 15, zich voor mijn voeten op de grond te slapen. Ze wikkelen de doek die ze om hun lijf dragen op een andere manier om. Ik ga maar naar bed.

Ik ga naar de badkamer, of beter: het washok. Het licht doet het niet, en met de deur naar de gang open zie ik dat ik tot mijn enkels in zwart water sta. Links en rechts schieten ratten weg. Waarom bleef ik niet in het paradijs?
´s Nachts besluit ik ooit terug te gaan en vanuit Uak lopend het oerwoud in te gaan. Na gegeten te hebben in dat logement, er goed op lettend met mijn rechter hand te eten. Om in het paradijs te komen. Om er nooit meer uit te komen.

Jaren later

Ik hoor in Medan dat er, in de maand dat ik in Atjeh was, "700 fathers of families" zijn weggevoerd. "They never returned."
De reparatie van de brug was de smoes van de smoes.
Ik ben nooit terug gegaan. Maar die tunnel zie ik nog elke nacht.